TEKST HOTEL MALARIA
HOTEL MALARIA
I
MAN U…
VROUW Ja.
MAN U kunt zich opfrissen in de badkamer mocht u dat willen. Er liggen handdoeken in de kast. Er hangt een badjas aan de deur. U kunt die gebruiken indien u dat wenst. Gaat u alstublieft zitten.
Maakt u het zich gemakkelijk.
Het was verwarrend en tegelijk ontroerend te zien hoe dat lichaam, dat jonge lichaam, misplaatst als het was, hoe dat lichaam als het ware in de kamer neerstreek, zoals een vlinder op een tak vol bloemen, onzichtbaar tussen de bloemen. Alsof ze zelf één van mijn herinneringen wilde worden.
VROUW Zijn ogen. De manier waarop hij kijkt als hij met me praat, zo… Hoe hij van me wegkijkt, vaak, als hij praat, alsof hij voorzichtig om me heen kijkt… Alsof hij net naast een vliesdunne vaas kijkt. En hoe hij me dan plots vol aankijkt, waardoor ik… Blootgelegd. Door mijn vel, door mijn spieren heen. Twee vingers die me als een ooglid opensperren. Nat, blinkend oog.
II
MAN Gaat het? Heeft u wat meer tijd nodig? U zegt wanneer u er klaar voor bent. Misschien moet ik even weggaan. Zodat u aan het huis kunt wennen. Aan de gedachte. Dat er geen weg terug is.
VROUW U moet me dwingen. Dat staat heel duidelijk in ons contract beschreven. Wat er ook gebeurt, u moet me dwingen. Letterlijk. Onvoorwaardelijk. Ik moet er volledig op kunnen vertrouwen dat u me zult dwingen.
III
MAN Ik steek de sleutel in het slot van de voordeur en merk niets vreemds. Pas als ik de deur achter me sluit zie ik een envelop op de vloer liggen. Met de neus van mijn schoen wip ik de envelop op haar andere kant. Geen naam. Noch van de geadresseerde, noch van de afzender. Ik raap de envelop op, loop door en leg hem op de keukentafel. Ik sta er eerst niet bij stil. Ik leef al meer dan tien maanden in deze stad en heb in die periode met niemand gesproken. Echt gesproken, bedoel ik. Ik ga er niet van uit dat iemand me een brief zou schrijven.
VROUW Misschien had ik u al eerder gezien, in een andere straat, misschien hadden we al rug aan rug gestaan in een winkel of een station, zonder elkaar aan te raken, misschien zette u een stap opzij om me door te laten, uw gezicht afgewend, uw wenkbrauwen gefronst, de wijsvinger tikkend op de duim, zoals u vaak doet wanneer u zich ergert.
We hadden toen nog geen idee.
Misschien waren we er nog niet klaar voor.
Hadden we dat punt nog niet bereikt.
MAN Ik snijd de envelop open en vouw het papier open en lees vier woorden.
Niet in handschrift. Zonder naam. Zonder postzegel. Ik ken niemand meer in deze stad. Ik vouw de brief op, stop hem in de envelop en leg die op tafel.
Ik lees de vier woorden opnieuw.
Ik verbrand de brief.
Laat nooit sporen na.
VROUW Het is niet door de manier waarop u loopt dat ik u volg – u houdt meestal de handen in uw jaszakken, kap over uw hoofd, onopvallend, eerder… er niet op uit om contact te maken. Gewoon. Zoals men vaak in een stad loopt. Het is ook niet door de manier waarop u plots stilstaat, het pakje sigaretten uit de linkerzak neemt, de aansteker uit de rechterzak. Hoe u met het hoofd in de nek de eerste rook uitblaast. Uw hals. Niet door uw gestalte… Of niet alleen door uw gestalte… of door de manier waarop u fruit kiest in het winkeltje op de hoek dat ik u volg, de vriendelijke afstandelijkheid waarmee u betaalt dat ik u volg. Niet door alleen de behendigheid waarmee u door de menigte loopt, de behendigheid waarmee u andere lichamen ontwijkt… Uw hoffelijkheid waarmee u anderen voor laat gaan… dat ik u volg.
MAN Na de brief gedraag ik me anders. Zoals iemand die weet dat hij bekeken wordt. Nee. Zoals iemand die iets te verbergen heeft, maar nog niet goed weet wat.
VROUW Men moet blijven geloven dat er ooit een dag zal komen waarop men eindelijk...
MAN In de tweede brief lees ik de beschrijving van een man die in het park staat. Hij gaat naar de rivier, zijn rechtervoet zet hij een beetje naar binnen...
VROUW U zet uw rechtervoet een beetje naar binnen als u tussen de varens naar het water gaat. Dat maakt u weerlozer. Met uw handen in uw zakken gaat u aan de rand van de rivier staan en hurkt u neer. Hoe lang u daar bent. Roerloos. Als aan de rand van een zee. Het kan niet anders dan dat u denkt in een taal die we hier niet spreken. Waarom anders hurkt u neer, een manier van hurken die we hier niet kennen? Roerloos. En dan plots – hoe lang hebt u daar gezeten? – komt u overeind en draait u zich om. Die blik. Het is door die blik dat ik u volg. Naar uw huis. Die ogen van u. Door de manier waarop u kijkt. Door de manier waarop u met uw ogen dingen vastgrijpt schrijf ik u een brief. Die ik verscheur. Een nieuwe brief. (Die ik verscheur.) Tot ik tenslotte vier woorden opschrijf. Ik heb u gezien. Dat zijn uw vier woorden.
MAN Na de tweede brief ga ik naar het park en zit ik daar, zoals altijd, urenlang op mijn hurken aan de rand van de rivier.
Ik leg de brief op het water.
VROUW De opwinding als ik de derde brief onder uw voordeur schuif.
MAN Op de terugweg naar huis glip ik straatjes in en uit en, als ik er zeker van ben dat niemand me volgt, verberg ik me tenslotte in een leegstaand pand. Waar ik zit en niet te zien ben kan ik mijn voordeur in het oog houden. Ik schiet rillend wakker. Ik ga naar huis en als ik de voordeur open doe… Vijf woorden in de derde brief: Komt u naar de rivier? In handschrift. Het handschrift van een vrouw. Denk ik.
VROUW Terwijl u op weg bent naar de rivier, schuif ik de vierde brief onder de voordeur.
MAN Op de vierde brief staat een nummer. Van een postbus.
VROUW Ik neem de vijfde brief mee naar de postbus. En een koffertje. Ik hoef nauwelijks te wachten.
MAN Hoe wist u dat ik geen brief zou schrijven maar zelf naar de postbus zou komen?
VROUW ‘Omdat u zelf de brief bent,’ zeg ik.
MAN Ik ben zelf de brief. Ja, denk ik. Maar ik zeg niets. Ik heb u nooit eerder gezien.
VROUW Die ogen van u.
MAN Glimlachend draait u zich om en gaat weg. Alsof u me de kortste weg naar mijn eigen huis wilt laten zien. Bij mijn huis gekomen knielt u neer en schuift u een brief onder mijn voordeur. Daarna gaat u op uw koffer zitten. Geleund tegen de gevel. Met afgewend gezicht.
VROUW Ik weet zeker dat hij nu mijn voorstel aan het lezen is. Rechtopstaand. Dat hij daarna gaat zitten en voor zich uit kijkt. Twijfelend. Uit het lood geslagen. En hij leest het contrat nog een keer.
De seconden waarin je over de rest van je leven beslist.
MAN Dat soort eerlijkheid, dat soort extreme, fatale eerlijkheid is alleen mogelijk als ik uw naam niet ken…
‘De contractanten verbinden er zich toe hun respectieve officiële namen op geen enkele wijze aan elkaar te openbaren.
IV
VROUW Woont u hier al lang?
MAN Ik ben hier geboren.
VROUW In dit huis?
MAN (In deze stad.) Het was vreemd, hier na al die jaren opnieuw te zijn, opnieuw in een straat te staan waar ik, toen ik nog iemand anders was, ongetwijfeld iemand heb gekust… Ik meen me te herinneren iemand te hebben gekust die ongetwijfeld ook iemand anders is geworden en iemand anders heeft gekust, zo anders dat ik me haar naam niet herinner. Eén van die levens… Ik probeer me namen te herinneren van mensen die ik hier heb gekend. In mijn gedachten loop ik weer in de straten rond, zwaai ik, loop ik op iemand af, spreek ik met iemand, sla ik een arm rond een middel, stap ik een park in. En vind ik een lichaam, maar als ik het op de rug wentel om het gezicht te zien… Als ik al iemand op straat herken, blijkt die een andere taal te spreken. De eerste weken was het alsof ik rondliep in de herinneringen van iemand anders. Huizen hadden zich verplaatst. Straten waren smaller geworden. Meer kanalen dan ik me herinnerde.
VROUW Hoe was u als kind?
MAN Men zegt… Men zei me altijd dat ik een vrolijk kind was. En u?
VROUW Bent u ooit in India geweest?
MAN Waarom?
VROUW Ik heb u aan de rivier gezien. Hoe u daar zat. U bent hier geboren maar u hurkt zoals iemand dat doet aan de oever van de Ganges. Waarom bent u weggegaan? Was het om een vrouw? Was er hier iets waar u van moest vluchten?
MAN Soms denkt men in het verkeerde continent te zijn geboren. Soms denkt men: als ik naar die ene plek ga, zal ik dat ene leven leiden. Weetuwel. Dat ene, mogelijke, bevrijdende leven. Eindelijk.
VROUW Ja. U bent nooit in India geweest.
MAN Waarheid heeft niets te maken met wat er al dan niet is gebeurd, maar hoe ik had gewild dat het zou gebeuren. Dat is de waarheid.
VROUW Waarom bent u teruggekomen?
MAN Misschien had ik hier een soort… stilte verwacht, na al die tijd, terug op de plek waar je geboren bent… niet om hier mijn herinneringen terug te vinden, maar om ze één voor één te verliezen.
Tot het helemaal stil is. Eindelijk stil. Weet u, alleen door een ander lichaam is het mogelijk uit de hel van mezelf tevoorschijn kruipen. Uit het wormgat dat ik ben. Voorbij geweld en verdriet en pijn en moraal. En voorbij geluk. Voorbij bewustzijn. Dat is de enige hoop.
MAN Waarom huilt u?
VROUW De gedachte dat alles onverstoorbaar verder gaat zonder mij. Help mij te sterven. Dat hebt u beloofd. U mag alles met mij doen wat u wilt.
V
MAN Hoe lang hebt u nog?
VROUW Hooguit een maand.
MAN Hoe lang weet u het al?
VROUW Vijf dagen. Hooguit een maand, zeiden ze. Maar meer waarschijnlijk twee à drie weken. En toen…
MAN Weet u het zeker?
VROUW Ik herinner me dat ik uitleg vroeg. Minutieus. Stap één, stap twee, enz… De feiten. Terwijl ze me het verloop uitlegden, had ik mijn besluit al genomen. Ik reed naar huis, legde de sleutelbos op de keukentafel, pakte een koffer en belde een taxi. Daarna schreef ik een brief. Voor mijn man. Ik weet dat hij het nooit aan zou kunnen…
MAN En toen schreef u mij een brief.
VROUW Toen ging ik naar een hotel. En toen boekte ik een tweede nacht en ging ik de straat op. En een laatste dag… De hele dag op straat. Die avond zag ik u zitten aan de rivier.
MAN Waarom ik?
VROUW Ik herkende het bij u. Zo (vingerknip). Ik zag het aan uw ogen. Dat u erop had gewacht. Dat u in staat zou zijn…
Ik had het gevoel alles van u te weten. Echt alles. Hoe u eet, wat u drinkt, de manier waarop u blij of verdrietig bent, zelfs de manier waarop u de liefde bedrijft en hoe u slaapt. Alles.
(stilte)
Is het de eerste keer voor u?
Zeg alstublieft dat ik de eerste ben.
MAN Misschien heb ik al die jaren op u gewacht.
VROUW Stel dat ik die vrouw was geweest, hoe zou u me hebben bemind?
VI
MAN Het verlangen in iets op te lossen. Het verlangen bedwelmd te raken. Niet om de wereld te ontvluchten, maar om die te verhevigen. Ervan doordrenkt te worden. Verzonken in. Verzadigd van. Tot de lippen gevuld, de lippen rood, als na een kus die niet ophoudt. Tot de wimpers, het neusbeen, de huig, de oorschelp, het heiligenbeen, het tongbeen, de ruggengraat, de oksel, de kont, de achillespees, de knieholte. De mond. Overlopend. Gulpend. Uitgestulpt. Door de malaria van het verlangen, de malaria van het vlees, de malaria van de droom. De toortsen die we zijn. De brandstof van de begeerte. Naar een ander lichaam. Naar het zachte, weke van een ander lichaam. Naar het hete, natte, wat achter de tong en achter het bonken van het hart en de bezwete bovenlip en de binnenkant van de mond en de keel en nog dieper. Voorbij de taal van vel en slijmvlies en voorbij de taal van lippen en keel, dieper, die diepere mond die zich om ons heen sluit en die benen, om ons heen geklemd, en dat wat zich tegen ons aan drukt en wrijft en zich tegen ons aan en over ons uit blijft wrijven, dat geoliede, hijgende, zich in elkaar klikkende, likkende, lispelende, happende, zich vastbijtende. En daar begint het pas. De gezangen van het jagende bloed, de wartaal van het diepe, diepste zuchten en het fundamentele kermen en het hoofd dat zich naar achteren gooit en de rug die zich hol maakt en de hals die zich opspant en de hartslag in hals en polsen en geslacht en het koortsige rillen, het ongecontroleerde rillen, de hete malaria en de voeten die zich afzetten en de heupen die zich opduwen en het bekken dat zich kantelt en lichaamsdelen die op elkaar passen als monden op monden en zich vastzuigen en beginnen te bewegen en het slissen van vlees. In vlees. Dat zich ontvouwt en openkrult, als een bloemkelk trillend. Voorbij verlangen. Voorbij genot. Voorbij geluk. Voorbij bewustzijn. Tot in het oneindig stille, roerloze, veelkleurige hart van de malaria.
VII
VROUW Ik zou u graag vertellen over het huis dat ik mooi had willen maken. Niet gewoon om een huis mooi te maken maar om te kunnen vertellen over het eten dat ik er zou klaarmaken. Niet het eten zelf, maar hoe ik aan het aanrecht sta en al die dingen op een bord leg. Niet hoe ik ze op een bord leg, maar hoe ik me heb aangekleed. Of niet heb aangekleed. En hoe u dan naar me zou hebben gekeken. Hoe u me heel traag in de vorm van mijn lichaam zou hebben gekeken.
Of over die keer dat ik, zonder aanleiding leek het wel, mateloos, onstelpbaar begon te huilen. Binnenstebuiten. Omdat ik wist, ondanks mijn radeloosheid, dat ik alleen maar zo radeloos kon zijn omdat u me zo rauw zou zien, gevild, volstrekt hulpeloos.
Daarover zou ik u willen vertellen.
Hoe heerlijk de eerste zomerzon had kunnen zijn, hoe die ene onbereikbare plek op die ene rots van ons zou zijn, vanwaar we hadden kunnen zien hoe de eerste vogels na de winter terugkeren, hoe we elkaar elke winter zouden vertellen over die plek vanwaar de vogels neerstrijken.
Alsof het de normaalste zaak van de wereld had kunnen zijn.
En hoe ik zou hebben verteld dat ik als kind al droomde van de evenaar. Dat ik gehoord had dat het water de andere kant op stroomt zodra je over de evenaar bent. Niet om de evenaar of het water maar om het vuur waarmee ik het zou vertellen. Dat u me zou hebben zien dansen, schaamteloos, één en al lichaam, en dat u me had horen zingen, uit volle borst, zoals ik nooit eerder had gezongen, of ik nu zong of niet, of we ooit de evenaar zouden zien of niet. Met die ogen van u had u mij dat kunnen laten doen.
MAN Eenzaamheid. Volstrekte eenzaamheid. Er is geen god, geen mythe, geen leugen of verhaal groter en fundamenteler dan die eenzaamheid. Van ons. Uw lichaam en mijn lichaam. Voorbij de extase van genot of pijn of vermoeidheid, of verdriet. Voorbij geluk. Vreugde. Angst. Wanhoop. Tenslotte even vredig als een rots of het heelal of de zon. Tussen mens, dier, plant en zand in. Dat kan ik u geven. Dat u iets wordt tussen mens, dier, plant en zand in.
VROUW Hoe ik een haarlok achter mijn oor leg bijvoorbeeld. Of hoe ik, verrast door een regenbui, doornat thuiskom. Of hoe ik in de sofa lig en weet dat u naar me kijkt en dat ik langzaam in slaap val omdat ik weet dat u naar me zult blijven kijken. Door mijn wimpers heen zie ik u. Uw ogen. Elke centimeter van me. Elke porie, elk haartje, elke cel bestaat omdat u naar me kijkt. Dat u naar me blijft kijken. Zodat niets vruchteloos is, niets zinloos, dat u me tot het einde, tot over het einde wilt dragen. Met die ogen van u.
VIII
MAN (overgenomen door VROUW)
Lieve, Liefste,
Ik heb u een naam gegeven.
In het volle besef dat ik, door u een naam te geven, een fundamentele clausule in ons contract overtreed en het contract hiermee de facto ophef, maar… ook in het volle besef dat in uw vraag een andere, diepere vraag zich schuilhoudt.
Een vraag die ik uit de grond van mijn hart beantwoord heb en ook nu, van gene zijde, nog beantwoord: Ik heb u gezien.
Ik heb u naakt, ‘ten gronde’ gezien, zo naakt als een mens zelden een mens kan zien.
U was de enige. De enige die zo ‘tot de uiterste consequentie’ tot mij kwam.
Besef dat ik al die jaren, al die eenzame, wanhopige uren en dagen en nachten en jaren op u heb gewacht. Dat ik alleen dankzij u eindelijk heb kunnen krijgen wat ik tot nu altijd heb gegeven.
Dit kan, op mijn erewoord van man, geen contractbreuk worden genoemd maar het diepste, ware respect voor het contract.
Omdat ik me nooit eerder zo verbonden heb gevoeld. En dat ik ervan overtuigd ben dat u dat ook voelt.
Dat het ook u dezelfde ongekende kracht moet geven.
Vanaf nu zult u nooit alleen zijn.
Aanvaard, Lief… Liefste… Mijn allerdiepste dankbaarheid.
Voor altijd… totaal de uwe.